Vele eersten zullen de laatsten zijn en vele laatsten de eersten

Gepubliceerd op 28 januari 2021 om 12:49

In Matheus 20:1-16 (na te lezen op: https://debijbel.nl/) vertelt Jezus de gelijkenis van de arbeiders in de wijngaard. Deze gelijkenis wordt ingeleid door het woord want. Dit betekent, dat wat hierop volgt, een toelichting is op iets wat hieraan is voorafgegaan. Zo is de gelijkenis een toelichting op de voorafgaande zin: Maar vele eersten zullen de laatsten zijn, waarna Jezus zijn verhaal begint  met want. De discipelen hadden aan Jezus een vraag gesteld: “zie, wij hebben alles prijsgegeven en zijn U gevolgd; wat zal ons deel zijn?” (Mat.19:27)

In antwoord op hun vraag zegt Jezus hen dat zij in Gods koninkrijk op twaalf tronen zullen zitten om de twaalf stammen van Israël te richten, en dat ieder, die huizen of broeders of zusters of vader of moeder of kinderen of akkers heeft prijsgegeven om zijn naam, vele malen meer terugontvangen zal en het eeuwige leven zal beërven. (Mat.19:28-29)  En hierbij maakt Jezus dan de opmerking dat vele eersten de laatsten zullen zijn en vele laatsten de eersten zullen zijn. (Mat.19:30)

Als Jezus dan spreekt over de eersten wil Hij zijn discipelen aanspreken. Zij waren de eersten die voor het koninkrijk der hemelen, (want daar gaat het hier toch om) mochten werken. Zij waren de eerste arbeiders van de Heer in de wijngaard. De eersten die door Hem werden uitgezonden. Zij waren aan het werk gegaan. Maar uit de vraag  van  Petrus blijkt dat zij één ding nogal belangrijk vonden: namelijk het loon wat zij voor hun inspanning zouden ontvangen. Nu we zoveel hebben opgegeven, willen we er wèl wat voor terug hebben!! Zij hielden zich aan het principe van loon naar werken. Wie hard werkt moet er goed voor betaald worden. Wie minder werkt krijgt ook minder betaald.

Het is het principe waar ook wij in onze hedendaagse maatschappij mee grootgebracht zijn. Van begin af aan, als je op school zit word je er telkens weer mee geconfronteerd: als je goed je best doet, dan krijg je goede cijfers op je rapport. Doe je niet je best dan is dit ook te merken aan je rapportcijfers. Hierbij kan het trouwens wel nogal frustrerend zijn, voor degene die hun best doen, maar toch slechte cijfers behalen. En als we ouder worden en misschien in het bedrijfsleven terecht gekomen zijn, zie je het ook weer. Degenen die een bonus of promotie ontvangen zijn degenen die hiervoor iets gepre­steerd moeten hebben.

Als werknemer wordt er vaak het uiterste van je verwacht, wil je niet aan de kant komen staan. Met alle gevolgen van dien. Stress en overspannenheid zijn de ziektever­schijnselen die we steeds meer tegenkomen in onze maatschappij. Overal in ons maatschappelijk stelsel kom je datzelfde principe tegen: je ontvangt loon naar werken. We leven in een prestatiegerichte maatschappij.

Een maatschappij die bikkelhard kan zijn voor degenen die het allemaal niet zo goed voor elkaar krijgen. Degenen die nu eenmaal niet zo stressbestendig zijn. Zij  die verzwakt zijn door de tegenslagen van het leven en helemaal niet in staat zijn om veel te kunnen presteren. Of  zij die helemaal niet kunnen meedraaien in het arbeidspro­ces. Ook in onze maatschappij wordt er armoede geleden. Armoede die mensen dikwijls niet aan zichzelf te danken hebben. Armoede die geleden wordt omdat mensen door wat voor omstandigheden dan ook niet kunnen presteren. Niet in staat zijn om zichzelf te bewijzen. Zij die aan de kant staan.

Jezus wist dat zijn discipelen ook prestatiegericht dachten. Dat blijkt uit de vraag die Petrus namens hen stelt; “Wij hebben alles prijsgegeven en zijn U gevolgd, wat zal  ons deel zijn?” Daarom wil Hij zijn discipelen door middel van de gelijkenis confron­teren  met hun eigen houding. Hij wil hun duidelijk maken dat in Gods koninkrijk zo'n houding niet gepast is. Omdat God niet een God is die het principe hanteert van loon naar werken, maar het principe van de laatsten die de eerste worden. Degene die weinig gewerkt hebben ontvangen toch de beloning alsof zij veel gewerkt hebben. Jezus laat zien dat  God goed is en blijft, onafhankelijk van de prestaties van mensen.

De gelijkenis begint met de vermelding van een heer des huizes die `s morgens vroeg arbeiders voor zijn wijngaard ging huren (Mat.20:1).

De wijngaard is hier een Oudtestamentische beeld, voor het volk van God ,Israël. De heer des huizes is de Heer over het huis van Israël. Niet zomaar een heer. In het Griekse grondwoord zit het woord despoot verwerkt, wat wil zeggen. Hij die de eigenaar is van het volk, en die het ook voor het zeggen heeft.

Die Heer heeft zijn werkers onder het volk (dus in zijn wijngaard) uitgestuurd. Hij zond zijn eerste discipelen uit als de arbeiders in zijn oogst. Hij deed dit al vroeg in de morgen. En aangezien de uren geteld werden van zonsopgang tot zonsondergang, betekende dit zo ongeveer zes uur `s ochtends. De discipelen moesten aan het werk gaan. Dit werk bestond uit het brengen van een boodschap aan het volk, een verkondi­ging, namens de Heer die zij dienden.  Ze moesten gaan naar de verloren schapen van het huis Israëls en aan het volk de komst van de nieuwe koning Jezus, en het  nieuwe koninkrijk der hemelen verkondigen. Het koninkrijk wat al lang geleden beloofd was door de profeten aan het joodse volk.

Het was geen gemakkelijke opdracht, of, om het met de woorden van de gelijkenis te zeggen: ze moesten een zware dag met hitte doorstaan (vers 12). En misschien moeten we bij dit woordje hitte wel denken aan de hitte van de vervolgingen die de discipelen moesten ondergaan. Over deze vervolgingen kunnen we onder andere lezen in het boek Handelingen. Gevangenschap en gedood worden, waren geen uitzonderingen op de regel.

Een  overlevering zegt dat Petrus de marteldood is gestorven door gespijkerd te worden op een omgekeerd kruis en in het boek Handelingen lezen we dat Jakobus, de broer van Johannes door het zwaard werd omgebracht. En om iets te weten te komen over  Johannes hoeven we alleen maar het laatste Bijbelboek openbaring open te slaan. Hij werd verbannen naar het eiland Patmos.

Deze discipelen moesten ondergaan wat Jezus hen voorspeld had. Zij zouden dezelfde beker drinken als die Jezus moest drinken, namelijk de drinkbeker van het lijden. Maar ze zouden hiervoor beloond worden: zij zouden op twaalf tronen zitten, om de twaalf stammen van Israël te richten.

Maar zij moeten nog wel het een en ander van Jezus leren en daarom vertelt hij hen de gelijkenis. De Heer huurt niet alleen `s morgens vroeg arbeiders voor in zijn wijngaard, maar ook omstreeks het derde uur van de dag (dit komt neer op ongeveer 9 uur `s morgens) en op het zesde, negende en elfde uur.  Maar alleen op degenen die op het elfde uur zijn ingehuurd komt Jezus nog terug in de gelijkenis. Want zij zijn de laatsten die de eersten zullen worden. En dat is het toch waar de gelijkenis om draait.

Dat de laatsten pas het elfde uur in dienst worden genomen, betekent, dat ze pas een uur voor zonsondergang aan het werk gaan. Nu gaat het hier niet om het tijdstip dat zij geroepen worden. Nee, het punt waar het om draait, is  de reactie van de eerste arbeiders op het loon van de laatste arbeiders. Want deze laatsten verrichten vanwege die korte tijd die hun nog rest veel minder werk dan de eersten, en ontvan­gen toch dezelfde beloning.

Zij hebben niet die zware hitte doorstaan. Zij hebben niet zoals de eersten zoveel over moeten hebben voor het evangelie. En toch ontvangen ze dezelfde beloning. De eerste arbeiders zien dat gebeuren, en zijn daar boos over. Want zij denken in termen van loon naar werken. Je ontvangt alleen maar beloning als je het verdient. En dat is het nu net wat Jezus zijn discipelen wil duidelijk maken, dat de zaken anders liggen. Degenen die maar weinig presteren ontvangen niet  automatisch maar een kleine beloning.

En niet alleen zijn discipelen moeten dit leren, ook voor ons, die in de maatschappij  zo gewend zijn geraakt  aan het prestatiegerichte denken, is het goed, om je hier eens over te bezinnen. Want hoe zouden wij reageren in zo'n situatie?  Hoe reageren wij, wanneer anderen naar voren geschoven worden die het naar onze mening niet verdiend hebben? Hoe reageren wij wanneer we zien dat mensen de vruchten plukken van het werk wat wij gedaan hebben? Is het niet een menselijke en begrijpelijke reactie om dan verontwaar­digd te zijn?  Geeft ons het niet het gevoel alsof anderen dan profiteren?

Zelfs in het functioneren van een kerk of gemeente kan dit prestatie gerichte denken opduiken. Je gaat dan de waarde van mensen laten afhangen van de dingen die zij doen. De goede kerkleden zijn dan met name degene die veel werk doen, degenen die zich inzetten, degenen die meewerken. De minder goede zijn dan degenen die niet zoveel of niets doen. Zij die zondag in de gemeente zitten, en het liever daarbij laten.  Als je op zo'n manier naar mensen kijkt bestaat er alleen het gevaar, dat je nog voor je het eigenlijk beseft een waardeoordeel uitspreekt over anderen. Net als in een bedrijf. De goeden, dat zijn degenen die hard en veel werken. De slechten, zijn zij die dat niet doen.

Binnen de gemeente van Christus mag gelukkig een ander principe gelden. Het is het principe van de gelijkheid. Iedereen is even waardevol. Want de waarde als mens hangt niet af van wat je allemaal doet. Maar van wie je mag zijn in Christus.  Ieder lid van de gemeente is kostbaar, waardevol, geliefd door God, of hij of zij nu veel of weinig presteert. Of hij of zij nu hoort bij de vroege of late arbeiders. Je zou kunnen zeggen dat onze omgang met elkaar binnen de gemeente een afspiegeling mag zijn van de omgang van God met ons mensen.

Want de gelijkenis geeft niet zomaar een beschrijving van de arbeidsverhoudingen tussen de werkgever en zijn werknemers. Nee Jezus gebruikt dit voorbeeld om iets anders te beschrijven: namelijk de manier van omgang van God  met zijn mensen in zijn koninkrijk, het koninkrijk der hemelen. En Hij stelt zijn discipelen, maar ook ons, hierbij de vraag: accepteer je het dat God goed is (Mat.20:15)? Of denk je nog altijd in termen van loon naar prestatie?

In  Gods koninkrijk gaat het op prestatie gerichte denken niet op. Bij Hem geldt er een ander principe. Het is het principe van zijn goedheid. Zijn  goedheid die onverander­lijk is. Hij is goed. En voor al zijn werkers even goed. Of ze nu veel of weinig hebben gepresteerd.  Hij geeft aan mensen een beloning terwijl ze dit niet verdiend hebben. Hij is de God die geeft ook al staat daar niets of weinig tegenover.

Daarom ga je met Hem ook geen contract aan, om je rechten te doen gelden. Bij God mag je zijn als de werkers van het elfde uur.  Ze hadden helemaal geen recht op een dagloon, want ze hadden maar een uurtje gewerkt. Maar ze werkten in vertrouwen, in het geloof dat hun heer hun wel genoeg zou uitbetalen. Zij geloofden in zijn goedheid. Zijn goedheid was voor hen genoeg reden om bij hem in dienst te gaan.

De gelijkenis zet een vraag bij de motivatie van de eerste arbeiders om God te dienen. Door hun reactie op de uitbetaling aan de laatsten komt die motivatie aan het licht. "Zij krijgen evenveel als ons, terwijl wij zo hard gewerkt hebben. Dat is niet eerlijk! Wij willen meer! En als we dan toch allemaal hetzelfde loon ontvangen, waarom hebben we dan zo ons best gedaan?” En hoewel de gelijkenis het verder niet zegt, zouden we ons nog kunnen voorstellen, dat de eerste arbeiders de volgende dag ook maar een paar uurtjes later op het werk zijn gekomen. Want als het dan toch niet uitmaakt hoeveel werk je doet, dan kan je maar beter de kantjes er vanaf lopen. Het is duidelijk dat de eerste arbeiders werkten voor het geld. Voor de beloning..

En indirect wordt ook aan ons, wij die de gelijkenis lezen, de vraag gesteld: Wat is je motivatie om God te dienen? Dien je Hem ook  alleen maar omdat je later een flinke beloning wil ontvangen? Probeer je misschien door je  best te doen voor jezelf een soort levensverzekering te verschaffen, voor later,  een plekje in de hemelse heerlijkheid? Een plekje dat je nog het liefst alleen wil  delen met gelijkgezinden, andere eerste arbeiders? En dreig je er ook mee om dan maar af te haken,  omdat je toch wel loon ontvangt, ook al doe je weinig? Of (en dit is de betere optie) ga je beseffen en accepteren dat God inderdaad goed is? Niet alleen voor jou, de harde werker, maar ook voor anderen, de zwakken, de vermoeiden. Degenen die het allemaal niet zo goed aankunnen.

Want die zullen er misschien ook onder ons zijn. Zij die zich meer herkennen in de laatste arbeiders. Je hebt uren op de markt werkeloos staan wachten. Maar tevergeefs, want niemand wilde je hebben. Je bent je minderwaardig gaan voelen. Je mag dan nu wel bij God horen. Maar wat stelt het allemaal voor? Je hebt bijna niets voor hem gedaan?  En soms vraag je je zelfs af, of je wel bij Hem hoort.

Als  je zo over jezelf denkt, mag de gelijkenis een vertroosting of bemoediging zijn. Ook al ben je een late arbeider. Ook al heb je het gevoel dat je bijna niets waard bent. Voor de Heer van de wijngaard ben je waardevol. Evenveel waard als al zijn andere arbeiders.

Toch is de gelijkenis ook geen oproep tot luiheid, of tot niets doen. Hij legt alleen de vinger bij de motivatie van waaruit je werkt en bij je reactie op Gods goedheid voor hen die minder hun best doen om God te dienen. Om wat voor reden dan ook. Gods goedheid voor hen die aan de kant staan. Hij stelt je de vraag: Dien je God voor wat je later ooit van Hem zult ontvangen? Of dien je Hem voor wie Hij nu, in dit leven voor je is? Wil je eigenlijk een contract met Hem afsluiten, of geloof je dat Hij altijd goed voor je is en zal blijven?

Want Gods goedheid is de beste motivatie om Hem te dienen.

Voetnoot: Alle Bijbelteksten in deze overdenking zijn ontleend aan: Vertaling 1951 in opdracht van het Nederlands Bijbelgenootschap bewerkt door de daartoe benoemde commissies , © Nederlands Bijbelgenootschap,  1951.