Niet langer vreemdelingen en bijwoners!

Gepubliceerd op 28 december 2020 om 11:06

Bedenkt daarom dat gij, die vroeger heidenen waart naar het vlees, en onbesneden genoemd werd door de zogenaamde besnijdenis, die werk van mensenhanden aan het vlees is, dat gij te dien tijde zonder Christus waart, uitgesloten van het burgerrecht Israëls en vreemd aan de verbonden der belofte, zonder hoop en zonder God in de wereld. Maar thans in Christus Jezus zijt gij, die eertijds veraf waart, dichtbij gekomen door het bloed van Christus. Want Hij is onze vrede, die de twee een heeft gemaakt en de tussenmuur, die scheiding maakte, de vijandschap, weggebroken heeft, doordat Hij in zijn vlees de wet der geboden, in inzettingen bestaande, buiten werking gesteld heeft, om in Zichzelf, vrede makende, de twee tot een nieuwe mens te scheppen, en de twee, tot een lichaam verbonden, weder met God te verzoenen door het kruis, waaraan Hij de vijandschap gedood heeft. En bij zijn komst heeft Hij vrede verkondigd aan u, die veraf waart, en vrede aan hen, die dichtbij waren; want door Hem hebben wij beiden in een Geest de toegang tot de Vader. Zo zijt gij dan geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is. In Hem wast elk bouwwerk, goed ineensluitend, op tot een tempel, heilig in de Here, in wie ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest. (Efeze 2:11-22)

Ik schep de vrucht der lippen: vrede, vrede voor hem die verre, en voor hem die nabij is, zegt de Here; en Ik zal hem genezen. (Jesaja 57:19)

Wanneer Paulus in zijn brief spreekt over een vroeger en een thans, dan illustreert hij dit door duidelijk te maken hoe de relatie van zijn toehoorders was tot Israël, het volk van God. Paulus spreekt namelijk tot hen die vroeger heidenen waren naar het vlees. Wat betekent dit, het begrip heiden? Vaak wordt aan het begrip heiden direct een morele betekenis vastgekoppeld, in de zin van goddeloos, ofwel ongelovig. Maar zo moet het woord hier niet gelezen worden: het is beter om hier te spreken van: niet- jood. En zo bedoelt Paulus het ook. Zijn lezers moesten begrijpen dat zij, vroeger als niet-joden, buiten het volk van God stonden. Dit betekende, dat zij onbesneden waren, zij bezaten niet het burgerrecht Israëls, zij stonden niet in de verbondsrelatie tot God en onderhielden de Thora niet. Kortom: ze hadden geen hoop, en ze hadden geen God.

Hoe was het namelijk gesteld met niet-joden in de tijd dat Paulus deze brief schreef? Als niet-jood was er maar één manier om volledig te behoren tot het volk van God, namelijk joods worden. Ook wel genoemd: proseliet worden. Wat betekende dit? Wilde je als heiden opgenomen worden in het joodse volk, dan moest je je (als man) laten besnijden, je laten dopen, een reinigingsoffer brengen en je geheel onderwerpen aan de wetten van Mozes + de rabbijnse overgeleverde inzettingen. Alleen dan bezat je volkomen het burgerrecht van Israël en had je ook deel aan de verbonden met God. Deed je dit alles als heiden niet dan bleef je eigenlijk altijd in een bepaald opzicht een buitenstaander. Je was òf een vreemdeling: dit betekende dat je als behorend tot een ander volk, geen burger­lijk plichten, maar ook geen rechten bezat. Òf je was een bijwoner: dit betekende dat je als niet-jood in Israël woonde. Een bijwoner genoot wel bepaalde voor­rechten. Zo moest het de bijwoner mogelijk gemaakt worden om in leven te blijven; hij mocht delen in de opbrengst van het land in het sabbatsjaar, en hij had het recht van asiel in de aangewezen vrijsteden. Ook stond hij net als de weduwen en de wezen onder de bescherming van de wet. En hij moest de sabbat onderhouden. Maar de bijwoner had ook zijn beperkingen: Als onbesnedene mocht hij niet deelnemen aan de Pesach maaltijd en hij mocht ook niets eten van een heilige offergave. Ook een bijwoner kon dus niet zeggen: ik behoor helemaal tot het heilig volk van God.  Daarvoor moest hij zich eerst laten besnijden.

Paulus zegt eigenlijk: weest ervan bewust dat jullie vroeger slechts buitenstaanders waren van het volk van God. Bedenkt, dat jullie er slechts bij mochten horen als jullie je lieten besnijden en helemaal joods werden. Eigenlijk stonden jullie veraf. Jullie konden alleen maar dicht­bij komen als jullie je aan de voorwaarden zouden onderwerpen.

Wat Paulus hier heeft geschilderd zou je kunnen omschrijven met de woorden: voorwaardelijke acceptatie, in de zin van: je wordt geaccepteerd, als je aan die en deze voorwaarde voldoet. Nu wil ik door deze woorden hier geen waardeoordeel aan hech­ten, maar het was gewoon een feit: degene die zich niet liet besnijden mocht niet behoren tot het volk van God. Hij bleef altijd een bijwoner of vreemdeling. Ik denk dat een bijwoner het ook altijd gevoeld zal hebben terwijl hij onder het joodse volk verkeerde: altijd dat gevoel: toch ben ik geen echte, toch hoor ik er niet helemaal bij, ik ben slechts te gast.

Misschien kennen we dit gevoel van er niet helemaal bij horen ook wel uit ons eigen leven. Misschien kennen sommigen dit gevoel al vanaf hun kindertijd toen wij nog op school gingen. Je hoorde er niet helemaal bij, omdat je nèt een tikkeltje anders was dan de anderen. Jaren later is dit gevoel misschien in alle hevigheid teruggekeerd. Je probeert het te maken in de maatschappij maar het schijnt niet te luk­ken. Aan datgene wat anderen van je verwachten kan je niet voldoen. Ze accepteren je wel, maar er helemaal bij horen? Nee dat niet.

Voor Paulus gaat het in de tekst van vandaag echter niet alleen maar een gevoel of om menselijke relaties. Nee het gaat dieper! Omdat je niet voldeed aan de voorwaarden hoorde je ook niet bij God! Je was zonder hoop en zonder God in de wereld.

Is dit niet het ergste wat een mens kan treffen?  Wanneer mensen ons verlaten kunnen we nog altijd met de woorden van de psalmist zeggen: Gij o Heere zijt mijn toevlucht! Maar wat doen we als we geen God kennen of ons van God verlaten weten? Dan zijn we in de letterlijke zin van het woord hopeloos. Nee voor de lezers van de Efezebrief zag het er vroeger niet zo best uit. Ze vielen werkelijk buiten de boot.

Paulus laat het er echter niet bij. Hij blijft niet bij het verleden stilstaan. Het gaat om nu! Thans zegt hij. Nu volgt er op het thans van Paulus iets anders dan wij zouden verwachten. Wat was de oorzaak dat de lezers van de brief buitenstaanders waren? Omdat zij niet besneden waren en geen deel hadden aan de verbonden met God. Je zou verwachten dat Paulus schrijft: laat je dus nu maar besnij­den, wordt proseliet, want dan mag je er ook helemaal bij horen. Maar zoiets schrijft hij niet.

Paulus schrijft iets heel anders: jullie zijn dichtbij geko­men! Niet doordat jullie je lieten besnijden, niet door proseliet te worden. Nee, jullie zijn dichtbij gekomen door het bloed van Christus. Niet jijzelf brengt je dichter bij God. Christus offert zich op, om jou dicht bij God te brengen. Hij wil dat je erbij hoort en Hij gaat de weg tot het einde om dit te bereiken. Hij brengt vrede. Een vrede van een heel ander kaliber dan wij tegenwoordig gewend zijn. Kennen we niet allen het woord vredesvoorwaarden? Als jij dit doet dan zal ik niet boos op jou zijn. Als jij mij een stukje land geeft, dan zal ik jou niet met raketten bestoken. Maar o wee als de voorwaarden worden geschonden: dan is de vrede direct ver te zoeken. Hoe anders is dan de vrede die God wil geven!

Zijn vrede gaat terug op het Hebreeuwse woord shalom. Dit is niet een vrede die een mens uit zichzelf kan bereiken door het voldoen aan allerlei voorschriften en regels. Het is een heelheid, een welzijn in de breedste zin van het woord, een compleet worden in het leven en in de geest. En deze vrede wordt alleen ontvangen in Gods aanwezigheid.

De vrede die God brengt zou je driedimensionaal kunnen noemen. Het is een vrede tussen de mensen onderling en een vrede tussen de mensen met God. Mensen accepteren elkaar volkomen en God en mensen accepteren elkaar. Deze vrede is niet gebaseerd op een vredesverdrag waarbij door de twee (of beter gezegd drie) partijen eerst aan de vredesvoorwaarden voldaan moet worden. Bij deze vrede van God gebeurt eigenlijk het tegenovergestelde. De tekst zegt: Hij heeft de vijandschap weggebroken doordat Hij in zijn vlees de wet der geboden in inzettingen bestaande, buiten werking gesteld heeft.

Wat bedoelt Paulus met de wet der geboden in inzettingen bestaande? (letterlijk vertaald: de wet van voorschriften in inzettingen). Sommigen zijn van mening dat Paulus hiermee bedoeld zou hebben dat Jezus door zijn kruisdood de Thora buiten werking gesteld zou hebben. Dit wordt echter door de rest van de Bijbel weersproken. Paulus zegt het zelf in Rom.3:31: Stellen wij dan door het geloof de wet buiten werking? Volstrekt niet; veeleer bevestigen wij de wet. Ook Jezus zegt dat geen jota of tittel van de Thora mag worden afgedaan en dat geen één van de geboden mag worden ontbonden. (Mat.5:17-19). Ook is het heel vreemd om de Thora te beschouwen als iets wat vijandschap tussen jood en heiden zou veroorzaken. Immers de Schrift leert ons juist dat de Thora bedoeld was als licht voor de volkeren! (Jesaja 51:4).

Nee met de wet der geboden in inzettingen bestaand bedoelt Paulus iets anders. Het is iets wat vijandschap veroorzaakt. Dit is niet de Thora, maar de aan de Thora toegevoegde inzettingen die scheiding  en vijandschap veroorzaken tussen jood en heiden.

Paulus gebruikt hier het beeld van het stenen muurtje van ongeveer 1 1/2 meter hoog, de zoge­naamde soreg die rond de tempel in Jeruza­lem stond om de grens aan te duiden tussen de voorhof der heidenen en de rest van het tempelgebied.  Op dit muurtje stonden inscripties waarin aan buitenlanders de toe­gang werd verboden. Bij overtreding werd gedreigd met de doodstraf. Eén zo'n inscriptie is later opgegraven: Geen vreemdeling mag binnengaan door de balustrade en dijk rondom de Heilige plaats. Al wie opgepakt wordt zal verantwoordelijk zijn voor zijn dood, welke zal volgen.

U begrijpt nu misschien waarom Paulus het woord vijandschap gebruikt. Met de dreiging van de dood werden de heidenen op afstand gehouden van de plek waar God woonde, in de tempel. Wilden ze ook ooit door de poort van de tempel heengaan en dichtbij komen (zoals de joden) dan moesten ze eerst zelf jodengenoot worden, zich laten besnijden en de inzettingen onderhou­den. Dit heeft hij weggedaan door middel van het kruis dat vrede bracht. Het kruis heeft van joden en de heidenen in de geest, in Christus, één lichaam gemaakt waarbinnen het verschil van nationaliteit niet langer meer geldt.

Wanneer we de redenatie van Paulus tot hiertoe gevolgd hebben zouden we kunnen denken: De joden hoorden al bij Gods volk en nu mogen gelukkig de heidenen er ook bij horen. Ook zij zijn nu dichtbij gekomen.

Paulus gaat echter een stapje verder: Christus brengt niet alleen vrede aan de heidenen! Hij brengt ook vrede aan de joden! De joden hadden dan wel toegang tot het tempelge­bied. Zij waren dan wel dichterbij dan de heidenen. Echte toegang tot God hadden zij ook niet. Echte vrede van God bezaten ook zij niet. De besnijdenis en inzettingen had hen niet de weg tot de Vader geopend. Op de plaats waar God woon­de, het heilige der heiligen, daar mocht alleen de Hogepries­ter bij wijze van uitzondering éénmaal per jaar komen.

Wat Christus brengt gaat hier bovenuit: Paulus zegt: door Hem hebben wij beiden in één Geest de toegang tot de Vader. Wij zijn huisgenoten , ofwel familie van God geworden! In de Geest mogen wij rechtstreeks contact met God hebben. Hoe ver gaat dit niet uit boven de voorwaardelijke acceptatie waarover ik eerder geschreven heb. Misschien kan het ons ook tot troost zijn om te weten: ook al voel ik mij in mijn leven afgewezen en niet geaccepteerd: er is één plek waar ik in ieder geval onvoorwaardelijk ontvangen wordt: bij God, bij de Vader. We mogen wonen in Zijn huis en ieder moment van de dag als het ware bij Hem binnenwandelen. Toch lijkt het in de praktijk misschien makkelijker gezegd dan gedaan. Zijn we als mens niet snel geneigd om toch maar het liefst op afstand te blijven? Diep van binnen verlangen we wel naar contact en gemeenschap met God, maar.....zal Hij ons wel accepteren? Zal het wel gaan zonder inzettingen en voorschriften? En hoe zit het dan met al de fouten die wij als mens dagelijks maken? Zal God ons wel vergeven?

Ook de vijandschap tussen ons en anderen lijkt niet zo gemakkelijk te verdwijnen als het tussenmuurtje in de tempel. Zijn we als mens juist niet eerder geneigd om muurtjes te metselen in plaats ze af te breken? Zolang we elkaar een beetje op afstand houden lijkt het wel goed te gaan. We kwetsen elkaar niet en we worden niet gekwetst. Het wordt alleen wat moeilijker wanneer we méér met elkaar te maken krijgen. Dan ontdekken we dat omgaan met elkaar niet altijd zo eenvoudig is. Met name op de momenten dat anderen ons kwetsen blijkt dat ook het woordje vergeving gemakkelijker gezegd is dan gedaan. We zouden wel diepere contacten met anderen willen, maar......dan tot het liefst met hen die precies op onze maat gesneden zijn. Alleen met hen die aan onze vredesvoorwaarden voldoen. In de praktijk blijkt dat onze relatie met anderen ook nauw samenhangt met onze relatie met God. Het is ook datgene wat de Bijbeltekst ons leert.

Wij hebben toegang tot de Vader gekregen. Deze toegang is echter niet ons alleenrecht. Toegang tot de Vader hebben betekent immers: huisgenoot Gods worden. Ook wel anders gezegd: deelnemen aan het gezin van God. De tekst zegt dat we medeburgers der heiligen zijn geworden in plaats van vreemdelingen en bijwoners. Nu is het van belang om iets te zeggen over het woordje mede van medeburgers. Het woordje zou op deze plaats beter vertaald zijn met samen of gemeenschappelijk. Dat is het namelijk wat Paulus wil zeggen. Jood en heiden bezitten nu dezelfde burgerrechten.  De toegang tot de Vader hebben we samen. Niet één is er meer of minder. Samen met alle heiligen vormen wij het huisgezin van God. Eigenlijk is onmogelijk om de vrede van God te bezitten, zonder in werkelijke vrede met je naaste te leven. Gods familie kent geen individualisten.

Er moet immers een bouwwerk gevormd worden. Een kenmerk van een bouwwerk is dat de stenen goed aaneengesloten tegen elkaar en op elkaar moeten liggen. Hoe kan je ooit tot een bouwwerk komen wanneer de stenen weigeren tegen elkaar gemetseld te worden? En toch zal het moeten gebeuren wil er ooit een woonplaats van God ontstaan. Vrede van God bezitten betekent: beseffen dat die vrede er niet voor jou alleen is. Het betekent: je verbonden weten met allen die dezelfde vrede van God mochten ontvangen. Het betekent: elkaar aanvaarden op de manier zoals ook God ons aanvaard heeft.

Voetnoot: Alle Bijbelteksten in deze overdenking zijn ontleend aan: Vertaling 1951 in opdracht van het Nederlands Bijbelgenootschap bewerkt door de daartoe benoemde commissies , © Nederlands Bijbelgenootschap,  1951.