Paulus en David, beiden afhankelijk van God

Gepubliceerd op 31 augustus 2021 om 15:12

Ik heb geleerd met de omstandigheden, waarin ik verkeer, genoegen te nemen. (Filippenzen 4:11b) 

Wie is een rots buiten onze God? (2 Sam. 22:33 b)

Boven het tekstgedeelte in Filippenzen 4:10-23 hebben de vertalers (NBG`51, debijbel.nl) de toepasselijke titel gezet: dank voor liefdegaven. Niet voor niets, want het is inderdaad zo: de liefde èn de gaven staan centraal in dit gedeelte. Twee begrippen die je dan ook niet van elkaar mag loskoppelen. Want wat is de liefde als zij geen handen en voeten krijgt in de dagelijkse praktijk van het leven, bijvoorbeeld door het delen van je bezit met hen die in nood zijn? Maar dan geldt nog altijd: wat stelt het geven voor als dit niet gedreven wordt door een achterliggende liefde? Eén ding is zeker. De Filippenzen hadden het begrepen, dat zowel de liefde als het geven bij elkaar horen.

En daarom is Paulus zo blij en dankbaar voor hun gift aan hem. Want het ging hem er niet om hoeveel ze aan hem gaven, en het ging hem er zelfs niet om, dat hij door hun gift geen gebrek meer had. Want hij had geleerd om in zijn leven op een andere manier tegen de dingen aan te kijken.  Zo zegt hij het: ik heb geleerd, met de omstandigheden waarin ik verkeer, genoegen te nemen (Filippenzen 4:11b). Dit vers kan je vanuit de Griekse tekst ook als volgt vertalen: ik heb geleerd in de omstandigheden waarin ik verkeer onafhankelijk te zijn.

Onafhankelijk zijn, dat is iets wat Paulus heeft geleerd, en dat is het wat hij de gemeente ook wilt leren. Niet op een manier zoals wij ons misschien voorstellen. In de zin van: “Ik ben vrij! Ik heb met niemand iets te maken. Ik heb een ander niet nodig. Ik kan mijn eigen boontjes wel doppen! “

Dat kan het niet zijn wat hij bedoelt. Want heeft God ons mensen niet gemaakt om juist in afhankelijkheid van elkaar te leven? Heeft God het niet juist bedoeld dat we elkaar steunen en dragen op de momenten dat het nodig is? En kan een individualistische mentaliteit niet juist leiden tot een enorme eenzaamheid? Het werd  al gezegd in de hof, in het boek Genesis. Het is niet goed dat de mens alleen is. Nee, hoe we het ook draaien of keren: mensen hebben elkaar nodig.

En dit geldt zowel in de maatschappij waarin wij leven als in de gemeente of kerk. De gemeente als een lichaam, waarvan de leden niet zonder elkaar kunnen, dus van elkaar afhankelijk zijn. De gemeente waarvan de leden elkaar moeten ondersteunen en bemoedigen op de momenten dat het nodig is. Een gemeenschap van mensen die zich aan elkaar verbonden weten, omdat zij zich verbonden weten aan dezelfde Heer en God.

Iets dat we goed tot ons moeten laten doordringen als we misschien (met name tijdens de huidige coronacrisis) denken het wel zonder de gemeenschap met gelovigen te kunnen stellen en ons geloof beschouwen als een privézaak waar niemand zich mee mag bemoeien. “Ik kijk toch naar de kerkdienst via internet? Dat is genoeg voor mij!”

Nee, de onafhankelijkheid die Paulus hier bedoelt is van een hele andere orde.  Zij is eigenlijk juist gebaseerd op een sterke afhankelijkheid.  In de eerste plaats een sterke afhankelijkheid van God.  Ook  Paulus kan net als David in het boek Samuël zeggen: wie is een rots buiten onze God? 2 Sam. 22:33 b.

Misschien hebt  u ook wel eens tijdens een vakantie een rotskust bezocht. Zo’n kust waar je met name als het stormt het water tegen de rotsen aan beukt. Met een enorme kracht. We kunnen ons misschien wel voorstellen wat er met die rotsen zou gebeuren als ze uit zand zouden bestaan. Binnen de kortste keren zouden ze verdwenen zijn. Maar rotsen zijn hard, bikkelhard, onwrikbaar. Het water kan er nog zo hard tegen aan beuken. Ze blijven staan.

Met zo’n rots vergelijkt David zijn God. De omstandigheden van het leven kunnen er nog zo hard tegen aan beuken.  De rots blijft staan. Onbeweeglijk. Op zo`n rots kan je steunen en vertrouwen. Ook Paulus beseft dat hij niet moet steunen en/of vertrouwen op goede of slechte omstandigheden. Het vinden van je levensvervulling in de spullen die je bezit, is net als zand, dat weggeslagen kan worden wanneer de wind er tegenaan beukt. Want je omstandigheden kunnen in één keer totaal veranderen. Zoals in de winter plots de wind van richting kan veranderen. Van Zuid-west, naar noord-oost, en plotseling zit je midden in de kou.

Omstandigheden zijn niet te vertrouwen. Ze veranderen. Maar God, die verandert niet. Hij blijft Dezelfde. Staat altijd voor je klaar, wat er ook gebeurt. Of het nu stormt of niet. Paulus kent echter naast zijn afhankelijkheid van God ook nog een andere afhankelijkheid. De afhankelijkheid van andere gelovigen. Niet in de zin dat hij in zijn leven helemaal op andere mensen steunt. Want hij heeft al ondervonden dat dat niet kan. Zeker in zijn gevangenschap. Mensen die vroeger zeiden zijn vrienden te zijn, hebben hem in de steek gelaten. Het is zo erg dat hij in een andere brief vanuit de gevangenis moet schrijven  dat allen in Azië zich van hem hebben afgekeerd (2 Tim 1:15). Hij is in de steek gelaten. De mensen hebben hem laten vallen als een baksteen.

Nee, ook mensen kunnen zo veranderlijk zijn als het weer. Het éne moment zijn het je vrienden, en het andere moment zijn het ineens je vijanden. Maar toch ondanks dat alles, is Paulus toch wel afhankelijk van mensen. Want hoewel hij goed beseft hoe mensen zijn,  dat er van alles aan hapert, en dat er geen mens zo volmaakt is als God, beseft hij ook dat de gemeente, het lichaam van Christus wèl uit mensen bestaat. Zwakke mensen die God wil gebruiken om elkaar tot steun te zijn. Mensen door wie en in wie God  werkt. Gebrekkige mensen, waarin misschien wel juist vanwege dat gebrek,  iets van God zichtbaar wordt. Het lijkt misschien met elkaar in tegenspraak wat ik nu schrijf maar toch is het goed om dit eens te onderstrepen.

Het is een principe dat naar voren komt in levens van verschillende Godsmannen in de Schrift, maar ook een principe dat ook nu voor ons nog altijd geldt. Je kunt bijvoorbeeld kijken naar het leven van Mozes die zijn volk uit de woestijn moet leiden. Als hij door God voor zijn taak wordt geroepen zegt hij: “wie ben ik, dat ik naar Farao zou gaan en de Israëlieten uit Egypte zou leiden?” (Exodus 3:11) Maar de Here antwoordt hem: Ik ben immers met u! (vers 12) Het gaat er niet om, wat Mozes wel of niet kan. Hij is alleen maar een oude man, zwaar van tong. Nee, het gaat erom wat God door Mozes gaat doen: Zijn volk uitleiden uit Egypte.

Of laten we eens een kijkje nemen in het leven van David. We kennen allemaal wel het verhaal van David en Goliath. De kleine David, die de reus  Goliath verslaat. Maakt deze gebeurtenis van David een sterke dappere held?  Is hij door deze gebeurtenis ineens een goed soldaat? Zelf ziet hij dat in ieder geval niet zo. Want hij heeft zeker niet alleen maar een slinger en een steentje gebruikt om te laten zien dat hij zo goed kan slingeren. Nee, het heeft een andere reden. David wilt in zijn strijd tegen Goliath steunen op de Rots in zijn leven. God. En hij zegt het dan ook tegen Goliath: de strijd is des Heren, en Hij geeft u in onze macht. (1 Sam.17:47b)

Davids zwakheid bestaat uit het gegeven dat hij alleen maar een slinger en een steentje bij zich heeft. Maar zijn kracht is, dat God met hem is, en dat God als het ware het werk voor hem doet. 

Maar ook in het leven van Paulus komen we dit principe tegen. Als er één mens is die zichzelf zwak voelt, dan is hij het wel. In de eerste plaats  door het schuldbesef wat hij met zich meedraagt. Want als Farizeeër heeft hij de gemeente letterlijk verwoest. Mannen en vrouwen uit hun huizen laten slepen en laten stenigen. Hij heeft bloed aan zijn handen. Maar juist hij die zoveel op zijn kerfstok heeft, mag na zijn omkeer aan andere mensen vertellen, wat het betekent om de vergeving en rechtvaardiging door Christus te ontvangen.

En dan nog het leven dat hij lijdt. Een leven dat bestaat uit een aaneenschakeling van tegenslagen. En ondanks alles, werkt God. Want juist door de dienst van Paulus wordt het evangelie gebracht naar de niet-joodse volkeren. Hij zegt dan ook: ik vermag alle dingen in Hem die mij kracht geeft  Filippenzen 4:13. Hij heeft van alles meegemaakt. En al die tegenslagen, die maken hem zwak. Maar dat geeft niet, want hij vindt zijn kracht, in een Ander die groter is en sterker dan zijn omstandigheden. In God, de rots waarop hij staat.

Paulus is blij over de gemeente in Filippi. Niet omdat hun gift aan hem zo geweldig opzienbarend is, en ook niet omdat hij nu eindelijk in alles voorzien is. Nee, hij is blij, omdat hij ook bij de Filippenzen, ziet dat God werkt in zwakke mensen. Het goede werk van God in hen waarnaar hij al heeft verwezen in het eerste hoofdstuk. Het willen en werken van God waarnaar hij in het tweede hoofdstuk heeft verwezen.  En de vrucht op dat werk van God, dat is de ondersteuning die ze hem sturen. 

Want ook de Filippenzen zijn mensen als ieder ander. Mensen die eerder geneigd zijn om hun eigen belang te zoeken, in plaats van dat van een ander.  Eerder geneigd om hun bezit voor zichzelf te houden, in plaats van het weg te geven. Maar God heeft in hen een liefde voor anderen losgemaakt, en hen  vrijgevig gemaakt.  En van dat werk van God in maar ook door mensen, wilt Paulus wel afhankelijk zijn.  Als lid van het éne lichaam, waarvan de leden niet zonder elkaar kunnen. Het lichaam dat samengebonden wordt door liefde.

Ze geven hem dan ook een liefdegave. Een gave, gedreven door liefde.  Een liefde, een bewogenheid met het lot van de ander. En daarvan weet Paulus: dat komt bij God vandaan. De gaven noemt hij dan ook een welriekend, een aangenaam, Gode welgevallig offer (Filippenzen 4:18).

Ze brengen niet een offer om hun schuld af te kopen. Ook niet een offer uit verplichting.  Nee, zij brengen een welriekend offer dat aangenaam is voor God. Zoals de offers in het Oude Testament niet aan mensen, maar aan God gebracht werden zo is ook hun offer, niet een offer aan Paulus, maar aan God.

De Filippenzen hebben God lief. En omdat ze God lief hebben, hebben ze ook Gods werk in de wereld lief. Het lichaam van Christus, waarvan Paulus een dienaar is. En door die liefde gedreven, door die bewogenheid met de gemeente, schenken ze de gift aan Paulus. En zo kijkt Paulus  ook tegen de gift van de Filippenzen aan. Als een offer aan God.

En daarom zegt hij ook:  zoals de geur van het Oudtestamentische offer God bij wijze van spreken blij maakte, zo is God ook blij met jullie motivatie, Filippenzen! Een motivatie die je met één woord kan samen vatten: liefde. Niet zomaar een liefde. Maar Gods liefde. De liefde waarvoor Paulus in het begin van de brief bidt als hij zegt: dit bid ik, dat uw liefde nog steeds meer overvloedig moge zijn in helder inzicht en fijngevoeligheid (Filippenzen 1:9)

En diezelfde liefde mag ook onze motivatie zijn, wanneer wij op wat voor manier dan ook onze bijdrage leveren aan het werk van God in de wereld. En ook wij mogen hierin Paulus voorbeeld ter harte nemen, dat het niet om de gave te doen is. Maar om de opbrengst. Dat wil zeggen: de waarde die jouw liefdedaad voor God heeft. Een waarde die je met geen geld kan betalen. In onze begrippen omgezet betekent dit: niet wat je allemaal presteert, of wat je allemaal geeft dat telt. Maar het oprechte  hart van waaruit je het doet. Een hart van liefde tot de gemeente en dankbaarheid voor God.

 

Voetnoot: Alle Bijbelteksten in deze overdenking zijn ontleend aan: Vertaling 1951 in opdracht van het Nederlands Bijbelgenootschap bewerkt door de daartoe benoemde commissies , © Nederlands Bijbelgenootschap,  1951