Ogen die gaan zien

Gepubliceerd op 7 juli 2021 om 14:13

In deze overdenking wil ik aan de hand van de tekst in Marcus 8:14-26 (debijbel.nl) stilstaan bij wat het betekent blind te zijn en weer te gaan zien. Helemaal verstoken zijn van alle licht en plotseling weer alles scherp en helder kunnen onderscheiden. Dat is het wat er gebeurt met de man die In Marcus 8:22-25 door Jezus genezen wordt. Alhoewel, zo plotseling gebeurt het nu ook weer niet. Het gaat stapsgewijs. Jezus spuwt hem in zijn ogen legt hem de handen op, maar na deze toch wel bijzondere handelingen is het wonder nog niet voltooid. Want hij kan alleen nog maar de contouren van de mensen onderscheiden. Hij ziet ze als bomen wandelen. Daarom legt Jezus nogmaals zijn handen op zijn ogen. En dan wordt de genezing voltooid. Zo staat het er: hij zag voortaan alles scherp (vers 25).

Misschien begrijpen we het wonder vandaag beter wanneer we een blik werpen op wat er aan dit wonder voorafgaat. Met name in het 14e tot het 17e vers. Jezus is met zijn discipelen in een schip gegaan, op weg naar Betsaida, en de discipelen zijn onderling met elkaar in gesprek. Want ze komen tot de ontdekking dat ze maar één brood bij zich hebben. En verder is er niets anders om te eten.  Wat de inhoud van het gesprek is, dat vertelt de tekst ons niet. Eén ding blijkt in ieder geval wel. De discipelen hebben niet veel geleerd van de wonderen die Jezus heeft gedaan, en die ze met hun eigen ogen hebben kunnen zien. De twee wonderen die Jezus deed toen er ook gebrek aan eten was. Tot twee keer toe verzadigde Jezus een hele menigte van mensen met brood en vis. Maar blijkbaar heeft het bij de discipelen weinig vertrouwen in Jezus opgewekt. Ze beseffen nog altijd niet wie Hij voor hen wil zijn. Nog altijd hebben ze geen geloof. En Jezus verwijt het hen: Waarom spreekt gij erover, dat gij geen broden hebt? Verstaat gij nog niet en begrijpt gij niet? Hebt gij een verhard hart? (vers 17) En tot slot zegt hij: Hebt gij ogen en ziet gij niet; hebt gij oren en hoort gij niet?(vers 18)

Oren om te horen. Niet zomaar horen. Maar luisteren naar wat God je te vertellen heeft. Horen in de zin van gehoorzamen. Het woord van God horen, in je hart opnemen en dan in de praktijk van je dagelijks leven gaan  toepassen. En dat kan je alleen maar als je ook gelooft, erop vertrouwt dat wat God in zijn woord tegen je zegt waar is. Dat je niet beschaamd zal worden. Omdat je diep in je hart weet, zoals de apostel Paulus het zegt in de Romeinenbrief:  Al wie op Hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen. (Romeinen 10:11)

Dat geloof, dat gehoor, misten de discipelen. Want ze hadden al veel van Jezus gehoord, Hij had hen al veel geleerd. Maar nu bleek het al weer, dat ze er nog maar weinig van begrepen hadden. Het lijkt dan ook niet zomaar toevallig dat het in de voorgaande perikoop nu net een doofstomme is die door Jezus wordt genezen.  Alsof de schrijver Marcus ons wil duidelijk maken: als je beseft dat je doof bent, en dat geloof mist, laat je dan door Jezus van je doofheid genezen.

En het zelfde geldt voor het zien, voor de ogen. Want die blijken bij de discipelen ook nog niet te functioneren zoals het moet. Want ogen die heb je gekregen om te zien. Niet zomaar te zien.  Maar om de dingen te zien die boven het natuurlijke alledaagse leven uitgaan. De wonderen van God. Zien wie Jezus in werkelijkheid is? Niet zomaar een mens. Niet zomaar een goed voorbeeld. Niet zomaar een belangrijk historisch figuur. Maar Gods eigen Zoon. De Redder. Jouw Redder Hij die je het ware eeuwige leven geeft. Hij die voor je stierf om jou met God te verzoenen. Hij die je verzadigt. Hij die voor je wil zorgen. Hij die als de nood aan de man komt, zijn hand naar je uitstrekt. 

Dat heldere zicht. Die ziende ogen, die misten de discipelen. Zij hadden ogen die het wonder van God niet meer willen of kunnen zien. Ogen die niets meer van God verwachten. Niet meer geloven dat Hij nog kan ingrijpen in onze leefwereld. Het is ongeloof wat we in onze westerse cultuur overal tegenkomen en wat ons mensen van nature zo eigen is. En in dat opzicht waren de discipelen mens als ieder ander. 

En daarom geneest Jezus de blinde. Alsof Hij door zijn wonder de boodschap brengt: als je in geestelijk opzicht blind bent. Laat je dan ook hiervan door Mij genezen, bevrijden. Een bevrijding, een genezing die wij misschien zèlf ook nog altijd nodig hebben. Want hoe is het met onze ogen gesteld? Het is een vraag die ik ook mezelf van tijd tot tijd stel. Zie ik? Ben ik ziende? Of tast ik nog altijd rond in het duister?

Hebben de machtige grote heilsdaden en heilsfeiten die Jezus gedaan heeft, bij mij enig vertrouwen opgewekt? Vertrouwen in God? Vertrouwen in Jezus? Het ware geloof? Of begin ik te piekeren en te murmureren zodra er ook maar iets tegenzit in mijn leven. Geloof ik dat zijn hand mijn leven leidt? Dat Hij mij draagt? Van begin tot eind? Of denk ik nog altijd dat God op afstand is gebleven en dat mijn leven Hem koud laat? Dat Hij niet in Jezus naar mij is toegekomen? Mens is geworden. Om naast mij te staan. Om mijn zorgen te delen. Om mee te lijden? Geloof ik dat Hij werkelijk aan het kruis mij met God verzoend heeft? Dat zijn lichaam voor mij verbroken is, en zijn bloed voor mij gevloeid heeft? Of twijfel ik er nog altijd aan of God mij wel zal accepteren, omdat ik mij maar schuldig blijf voelen over mijn zonden en maar niet kan geloven dat God mij in Christus aanvaardt? 

Ook wij als gelovigen lopen het zelfde gevaar als velen van de Farizeeën en Schriftgeleerden uit Jezus tijd. Zij kenden de schrift van begin tot eind. Zij gingen dagelijks naar de tempel om God te aanbidden. Maar het geloof. De ogen om te zien. Die ontbraken. Ze waren geestelijk blind.

Misschien ga je al je hele leven lang naar de kerk of gemeente. Ken je de verhalen en gebeurtenissen uit je hoofd. Heb je je leven lang de Bijbel bestudeerd, maar is het toch nog altijd donker en  vol twijfels en vragen in je hoofd als het om Jezus gaat. Je kent Hem van horen zeggen. Je kent Hem van de verhalen. Maar nog niet persoonlijk. Hij heeft je nog niet aangeraakt. Nog niet in de ogen gespuwd en zijn hand op je gelegd. 

Je kan het niet zelf doen. Alleen Jezus kan het.  Een blinde kan een blinde niet beter maken. Maar je kunt het wel aan Hem vragen. In het gebed. En  je kunt het ook voor anderen vragen. Zoals de mensen dit  doen die de blinde bij Jezus brengen en Hem smeken hem aan te raken.  Of zoals de apostel Paulus dit doet wanneer hij in zijn brief aan de Efeziërs bidt voor de gelovigen  dat zij God recht mogen kennen en dat zij verlichte ogen des harten mogen ontvangen (Efeze 1:17-18) 

En wanneer er in de Bijbel gesproken wordt over kennen van God,  Gaat het niet om een theoretisch kennen. Niet een bepaalde mate van goddelijke geleerdheid die je bereikt moet hebben. Niet een aantal theologische leerstellingen of dogma’s die je uit je hoofd moet leren. Maar Hem kennen, betekent een intieme persoonlijke relatie met Hem hebben. Contact, omgang met Hem hebben omdat Hij dicht bij je is. In je dagelijks leven het besef hebben: ik sta er niet alleen voor. Ik mag me gedragen weten, veilig, in Gods vaderhand. 

Niet voor niets wordt het Hebreeuwse woord voor kennen ook gebruikt voor de echtelijke gemeenschap tussen man en vrouw. Zoals man en vrouw elkaar intiem mogen kennen. Zo wil God door de mens gekend zijn. En zoals je elkaar als  mens alleen maar echt goed  leert kennen als je dagelijks  met elkaar omgaat. Zo is het ook in de omgang met God. Wanneer je je hart voor elkaar opent. Persoonlijke dingen met elkaar deelt en geen muren van afstand en geslotenheid tussen elkaar optrekt alleen dan ontstaat er een echte relatie. Van hart tot hart. Alleen dan ken je elkaar.

God heeft zijn hart naar ons mensen geopend. Door in Jezus  zelf mens te worden en als mens onder ons te leven. Niet veraf. Maar dichtbij. Als de God die de diepste weg van het lijden gaat om ons mensen te bevrijden. Als de God die zondaren, zieken, afgeschreven, opzoekt, en zich over hen ontfermt

De manier waarop Jezus de blinde geneest is dan ook niet iets van veraf, maar van heel dicht bij. Persoonlijk,  bijna intiem. Eerst neemt Hij hem bij de hand. Neemt hem apart, buiten het dorp. Dan spuwt Hij zijn speeksel in zijn ogen en legt zijn handen op hem. Niet omdat Hij een soort magische bezwering wil uitvoeren of omdat Hij als een soort toverdokter te werk wil gaan. Maar omdat Hij dichtbij wil zijn. Iets van zichzelf wil geven. Lichamelijk contact met de blinde wil hebben. Zoals één lichamelijke aanraking. Eén hand om je schouder, één omarming soms meer kan zeggen dan duizend gesproken woorden.

Het is de aanraking door Jezus die ook wij nodig hebben, om te kunnen zien, om genezen te worden. Jezus, die door zijn Geest, de Heilige Geest, de Geest van Christus, nog altijd bij ons is en blijft. Niet veraf, maar dichter dan dichtbij. De Trooster die in ons komt wonen en bij ons blijft. En ons God doet kennen. Niet dat de blinde alles direct helder en duidelijk ziet. Het gaat stapsgewijs. Hij ziet de mensen nog als bomen wandelen. maar wie ze zijn dat kan hij nog niet onderscheiden. Het is als een groeiproces waarin je je ook als gelovige in kunt bevinden. De meesten onder ons zijn immers  niet als Paulus aan wie Christus plotseling in een helder licht verscheen. Bij de meesten is het een ontwikkeling waar je doorheen gaat. Een proces van het leren kennen van God. Steeds beter gaan zien wie Jezus is. Steeds meer op Hem leren vertrouwen. Steeds meer geopende ogen krijgen. 

Jezus legt de man dan ook opnieuw zijn handen op, en dan pas ziet de man duidelijk, is hij hersteld en ziet hij voortaan alles scherp. Een scherp en helder zicht. Dat is het wat ook ik, wat ook wij, nodig hebben. Want alleen dan kan je door het leven gaan, zonder telkens weer te struikelen over één of ander obstakel wat je niet hebt kunnen waarnemen. En van die obstakels daar zijn er velen van in de wereld van vandaag.

Maar als je ziet, niet langer blind bent. Dan ken je Christus, zoals Hij is. Je ziet niet langer alleen zijn contouren. Maar je ziet zijn aangezicht. Je herkent Hem als je Heer. De Heer, die je wil volgen. Omdat je naar Hem wil luisteren en zijn woord wil gehoorzamen. En je weet dat je veilig bent, geborgen. Omdat Hij door zijn Geest, altijd met je meegaat.

 

Voetnoot: Alle Bijbelteksten in deze overdenking zijn ontleend aan: Vertaling 1951 in opdracht van het Nederlands Bijbelgenootschap bewerkt door de daartoe benoemde commissies , © Nederlands Bijbelgenootschap,  1951